De Zoektocht naar Atlantis

Een Dol-Fijne dag

Allen aan boord!

Vandaag zou het gebeuren! Vandaag was de dag waarop ze eindelijk de verloren beschaving van Atlantis zouden vinden. Van een ietwat onbetrouwbaar uitziende, enigszins geurende oude Griekse visser hadden ze te horen gekregen dat op één of ander eilandje voor de kust van Mykonos nog resten van een oude beschaving te vinden waren. Dit was het, zo dacht iedereen (zelfs de Depressieve Ridder), dit was het oude Atlantis! Het enige probleem was dat de bootjes tussen de haven en dat vreemde eiland er een geheel eigen dienstregeling op na hielden. Om zeker een plaatsje op de boot te bemachtigen zat er niets anders op dat bij het ochtendkrieken al te vertrekken, iets wat de zwart-wit-geel-gestreepte ridder absoluut niet kon waarderen.

Nog altijd op zoek…

Een uur nadat ze in de haven waren aangekomen en twee uren na het opstaan, wat de zwart-wit-geel-gestreepte ridder nog minder wist te plezieren, konden ze eindelijk inschepen op de eerste boot naar het eilandje, waarvan de naam Delos, of Thelos, of Dilos, of zoiets was. Blijkbaar, zo werd verteld door onbetrouwbaar uitziende en vooral luidruchtige “gidsers” uit Hispania en Italia, die hele hordes halfwakkere cruisende toeristen bij zich hadden, was dit eiland ooit het centrum van de beschaafde wereld van de Cycladen. Dit moest zeker het mythische Atlantis zijn!

 

Oude ruïnes zijn er zeker…

Op het eiland aangekomen nam Abergwannog zijn oud boek ter hand waar een zekere Plato zijn beschrijving van het mythische eiland had opgeschreven. Die beschrijving ging ongeveer als volgt:

De oude hoofdstad was rijk aan natuurlijke bronnen en er was voedsel in overvloed. Hoge bergen boden beschutting tegen de noordenwind en over de weiden zwierven dieren zoals olifanten en paarden, die dronken uit meren en rivieren. Er regeerden 10 koningen over dit paradijselijke eiland en de bewoners leefden er in volmaakte harmonie.

De bergen van Plato waren min of meer aanwezig, afijn, er was toch één berg, en die was toch redelijk hoog (niemand is er op gaan staan om eens te kijken of er al dan niet beschutting was tegen de noorderwind, want het was er nogal warm). Volgens de historische schrijver waren er ook weiden en vele dieren, die dronken uit meren ende rivieren. Er waren geen weiden. Er was wat dor landschap met vergeelde planten en stekelige bloemen, maar niets dat maar in de verste verte in de buurt kwam van de mooie Alpenweiden die allen nog kenden van vorige reizen. Op het eiland leven twee soorten dieren: hagedissen en katten. Geen paarden en al helemaal geen olifanten.

Nog meer zuilen en stenen …

De rijke natuurlijke bronnen moesten allemaal verzonken zijn in de zee, want er was enkel graniet (en veel graniet, valleien vol) en er was welgeteld één meer, het “Heilig Meer”, maar er stond wel geen water in. Oude Grieken hebben een vreemde interpretatie van meren, zo dacht de koning. Het overvloedig voedsel was er ook al niet (één koffiehuis) en de volmaakte harmonie van de inwoners bleek ook al niet te kloppen (blijkbaar waren er plunderende piraten gesignaleerd – neemt allen uw wapens!) Er waren wel veel ruïnes (toch iets) met mooie mozaïeken (en halve zuilen, ingestorte daken, een theater, een gymnasion en veel steenhopen) met dolfijntjes op. Joepie! Jammer dat de rest niet klopte …

Geconfronteerd met deze contradictie tussen het verhaal van Plato en de realiteit op het eiland (en geconfronteerd met de hordes cruisetoeristen aan wie allen een hekel hadden) besloot de heerschare zich alras terug te trekken op Mykonos om daar het plan voor de volgende dag te bedenken. Om Poseidon gunstig te stemmen werden een aantal uitgelezen ontbijtkoekjes geofferd samen met wat geperste banaan. Hopelijk vergeeft hij hen deze misstap en laat hij hen toe om morgen op een ander eiland nogmaals te proberen.

Vergeef ons O Poseidon!