De Zoektocht naar Atlantis

Bij Demeter en Apollo!

Op wacht in de straten van Naxos.

Alle offergaven ten spijt was Athena nergens te bekennen, erger nog, ze zorgde ervoor dat het onmogelijk was om het thuisfront middels regelmatige postduiven op de hoogte te houden van de avonturen van de edele en dappere krijgers. Gelukkig zijn er voldoende Griekse goden (nog niet zo erg als Egyptenaren, die het begrip polytheïsme tot het uiterste dreven) die hun al dan niet welwillende hulp willen verlenen aan arme, hongerige ridders die op zoek zijn naar het onvindbare.

Gisteren waren de ridders ondanks alle tegenwinden, veroorzaakt door Euros, ongetwijfeld op aangeven van Poseidon, die hen tot spoed wou aanzetten door hen tegen te werken, aangekomen op Naxos, het centrum van de Cycladen en het machtigste eiland in de Zeebond. Niemand verwachtte om op Naxos resten te vinden van Atlantis, want het eiland was goed gekend en doorzocht. Maar op Naxos staan twee belangrijke tempels alwaar alle supplicanten offers kunnen brengen aan de Olympische goden en zo hun hulp afsmeken. En hulp hadden ze snel en dringend nodig, want de tijd begon op te geraken en van Atlantis nog geen spoor. En ze voelden de hete adem van de ziedende Poseidon in de nek.

Bij Demeter!

Hoe ouder de godheid, hoe groter de invloed, zo moesten ze gedacht hebben, en ze gingen naar het heiligdom van Demeter. Demeter, godin van de landbouw, had haar tempel in een vruchtbare olijfboomvallei in het centrum van het eiland. Dit was allemaal goed en wel, maar dat betekende wel dat er weer een lange postkoetstocht en wandeling voor de boeg was en het was heet. Niet zomaar heet, maar bloedheet, en Grieken bouwen wegen zonder schaduw. Slim. Niet moeilijk dat er niemand werkt tussen zonsopgang en zonsondergang!

Bovendien was de tempel ontheiligd! Ja, ontheiligd, gedesecreerd! Er was immers een groep noordelijke barbaren uit de Nederlanden afgezakt naar dit sanctus sanctorum en met hun vreselijke accent hadden ze de priesters van de godin weggejaagd. Onverrichterzake moesten ze dus terugkeren, opnieuw langs een schaduwloos pad tot in de bocht waar de postkoets zou stoppen (de Grieken doen niet aan haltes). Enigszins bedrukt ging het terug naar Naxos Chora, waar ze in de herberg overlegden wat de volgende stap zou zijn.

Het ontheiligd heiligdom!

Een slimme geest vertelde dat er in de stad zelf nog een tempel was, een onafgewerkte weliswaar, maar een tempel is een tempel. De god Apollo huisde in de tempel en hij had hen de vorige keer min of meer geholpen, misschien zou hij dat nu ook doen. We hebben niets te verliezen, zo zei koning Arthur, we gaan erheen. En zijn wil geschiedde zowel op de aarde als in de hemel. En ze offerden hem hun dagelijks brood en zeiden in koor, wij zijn niet waardig dat gij tot ons komt, maar spreek en wij zullen gezond worden.

En Apollo sprak tot hen. Zeus, zo zei hij, heeft van jullie problemen gehoord en wil jullie helpen. Jullie zijn immers aanbeland op zijn geboortegrond en familie is voor een echte Griek, zoals Zeus, belangrijk. Hij zegt: ga! Ga naar het eiland Folegandros en daar zal mijn wil zich aan jullie openbaren (via via), want ik vind, en ik ben de baas, dat het zo wel lang genoeg geduurd heeft en dat het tijd wordt dat Atlantis gevonden wordt. Want Hera, mijn vrouw (niet de vrouw van Apollo, maar van Zeus), wordt zo langzamerhand onuitstaanbaar omdat ze denkt dat ze gelijk heeft (wat onmogelijk is, want ik ben de baas), dus moet het opgelost zijn. Ga!

En ze gingen!