De jacht op het Witte Hert

Tussen Mozart en Mur

Het was een mooie morgen, die morgen van woensdag 18 juli 2012. Toch kon niemand onzer ridders die morgen smaken zonder enige vorm van zenuwachtigheid te voelen, want vandaag zouden ze op audiëntie gaan bij de grote en belangrijke prins-bisschop van Salzburg, Paris Lothron, residerend in de Rezidenz in Salzburg aan de Residenzplatz. Deze visite was van kapitaal belang, want de verhalen gingen dat hij over informatie beschikte over het Witte Hert. Vol verwachting, maar met hun hart in hun schoenen wandelden ze over de Salzach naar de Rezidenz via het Rathaus, waar de derde stand wel eens vergaderde en de Alte Markt, waar het boerengepeupel de dagelijkse producten zogenaamd vers aan de man bracht.

Allomtegenwoordig in Salzburg…

Edoch, ten lange leste, kwamen zij aan aan de voordeur van de Rezidenz, waar enkele onverlaten bezig bleken te zijn met de opbouw ener podium, al ware het om scrabeuze stukken op te voeren. Volgens enkele oningelichte bronnen zou het gaan om de opvoering van muziek van één of andere artiest die nog groen achter zijn oren was, een zekere Johannes Chrysostomus Wolfgang Theophilus Mozart. Blijkbaar was die nogal bekend in deze parochie, want zijn afbeelding, van de hand van één of andere miserabele portreteur ontsierde werkelijk ieder verkoopstandje in de omgeving. Toch wou geen van de ridders laten blijken dat zij de eerlijke muziek van Guillaume de Maichault veel mooier vond, want de prinsbisschop scheen wel een fan van zijn muziek te zijn, althans, na het overlijden der componist.

Op audiëntie bij de prinsbisschop… spannend!

In de Rezidenz zelf viel de collectieve mond van de ridders haast open, want ze was werkelijk prachtig ingericht, en de audiëntiezaal was mooier dan enige zaal in de paleizen van hun koning, die daarop jaloers opmerkte dat zijn paleis, na de vondst van het Witte Hert, groter en mooier zou worden dan enig ander! Een ridder, bijgenaamd Sir Galahad the Pure, kon het ook niet nalaten te vermelden dat Wenen dat tikkeltje mooier was, wat aan Sir Bedevere the Not-so Friendly het antwoord ontlokte dat ze dat wel eens zouden zien wanneer ze er kwamen. Kortom, de ridders waren danig onder de indruk, en werden dat nog meer toen de prinsbisschop, Graf von Thun, hen wist te melden dat hij het Hert niet alleen kende, maar ook had gezien, en dat het naar het Zuiden was getrokken, naar de grensstad Graz.

Even stoppen in de Biergarten…

Na deze bemoedigende woorden, en na de aartsbisschop met een kleine geldsom bedankt te hebben, zochten de ridders, uitgeput door het lange rondlopen in de Rezidenz, naar een herberg, waar zij hoopten voor een goede prijs een copieus maal te verkrijgen, want hen was verteld dat men in het Aartshertogdom Oostenrijk en omgeving wel eens stevig plachtte te eten. Ze werden niet teleurgesteld, de maaltijd was werkelijk enorm, en ook wel lekker, wat sommige kwatongen niet hadden verwacht. Met een stevige maaltijd achter de kiezen vertrok het leger naar het “Hauptbahnhof”, waar, zo had men hen verteld, ze dit nieuwe vervoermiddel konden nemen naar de parochie “Bischofshofen”, alwaar opnieuw zo’n “treingeval” hen verder naar Graz zou brengen. Eilaas! Driewerf Eilaas! Hoewel het treingeval tot Bischofshofen redelijk betrouwbaar was gebleken, bleek daar aangekomen dat de trein naar Graz niet zou rijden! Gelukkig hadden de personen die daarvoor de verantwoording droegen, een schimmige organisatie genaamd ÖBB, gezorgd voor een vervangbusgeval, dat hen, in het gezelschap van een aantal, vermoedelijk Oostenrijkers die duidelijk te diep in de bierpul hadden gekeken, veilig en ietwat later naar een “bahnhof”, want zo noemt men dat daar blijkbaar, halverwege bracht, “Selzthal”, alwaar een, ouder maar toch modern, treinachtig iets hen opwachtte om hen, opnieuw enige tijd verlaat, naar Graz te brengen.

Een avondlijke tocht door Graz

Te Graz aangekomen, uiteindelijk dan toch per trein, bleek dat de foerier gezorgd had voor een bijzonder comfortabele herberg, met prijzen die ver boven het budget gingen. Toch had hij geen fout gemaakt, maar waren de prijzen voor rondreizende zwaargewapende riddergezelschappen onverklaarbaar lager. Vermoeid maar voldaan besloten ze de over de oevers van de Mur uitgestrekte stad in te trekken, niet in het minst omdat zij hadden gehoord dat de plaatselijke jongleurs, troubadours en trouvères wel eens wat meer konden te vertellen hebben over hun queeste. Alas! Geen enkele jongleur vergezelde hen naar hun, overigens uitstekende, avondeten, en de zeer pittoreske straten bleven verstoken van herten. Eens zien of een verkenning overdag meer soelaas brengt.