De jacht op het Witte Hert

De jacht begint

De oproep aan de dapperen

In het jaar 2012 kwamen op een geheime locatie in de Goede Stede van Gent, links en dan weer rechts net voor de Brugse Poort, twee samenzweerders bijeen. Hun doel was eenvoudig. De Jacht op het Witte Hert, oerdier van de Hongaren. Deze queeste konden zij echter niet alleen ondernemen, en daarom besloten zij om de hulp in te roepen van dappere ridders, die hun leven in de waagschaal wilden werpen, zoals de aloude riddereer gebiedt.

Maar waar vindt men zulke ridders? Geen die het antwoord wist, tot plots, als uit het niets, een witte geest op een zwart paard het antwoord liet verschijnen in de lucht. Natuurlijk! In het aloude Kasteel in de welluidende parochie van Meyghem, de werkelijke navel der wereld. Daar zouden zij hun oproep lanceren aan de dapperen. En wie weet zouden sommigen het zwaard en het schild opnemen ter hunner steun.

En zo geschiedde. Het enthousiasme was enorm, maar toen de dag des vertrek nader kwam, bleken vele dappere ridders, van alle plaatsen, ook die het verst van allen lagen, plotseling te zeer bezig met andere queestes, zoals een opstand tegen een dictatoriale keizer, om onze samenzweerders te helpen. Na veel beloften en mooie woorden, alsook enige feestmalen en een aantal goedgekozen geschenken, overgoten met een sausje van klatergoud, vonden zich evenwel enkelen bereid hen te volgen, nach Osten.

Albion

Het dappere leger trekt naar Londinium

Lange voorbereidingen later kwamen de zeven dapperen, want zeven is het heiligste der heilige getallen en het meest volmaakte, aan in de verzamelplaats in ’t Oude Meyghem. Maar, toen zij op het punt stonden de riem om te gorden en de sandalen aan te trekken, verschenen daar plots, aan de horizon, en die kan weleens ver liggen in het afgelegen Meyghem, nog vier dapperen, die, al waren het de vier ruiters der Apocalyps, mee de tocht wensten aan te vatten. Maar, de oplettende monnik op de uitkijktoren had zich misteld! (Dat gebeurde weleens, hij was immers noch van de jongsten, noch van de slimsten). Met vijven, een absoluut onheilig getal, waren zij. Ook de koning ende de vorst was meede gekomen. Met twaalf, als de Ridders der Ronde Tafel of de Twaalf Apostelen, zouden zij naar het Oosten trekken. Edoch, zij zouden niet eerst naar het Oosten gaan. In het natte, doch groene, Albion wachtte immers op hen een oude wijze tovenaar, die zich ophield in ’t schone Londinium, die hen tot zich riep alvorens zij de tocht mochten aanvatten.

In Londininium krijgt het leger goede raad van een oudewijze tovenaar.

Ga niet,” zei de tovenaar, “zonder te consulteren volgende wijze woorden. In ’t Oosten zult gij de wijsheid niet vinden, tenzij gij eerst via het Woud gaat. In ’t Zuiden zult gij de wijsheid niet vinden, tenzij gij niet de directe weg naar de stad aan de Pest neemt. Neen gij dwazen! Geen wijsheid zult gij vinden zonder te gaan via een zware route dewelke gij enkel zult kunnen volgen als gij de hulp inroept van de god van de IJzeren Weg! Ga nu heen gij allen, en waagt het niet u te vermenigvuldigen!”

De dappere krijgers aanhoorden deze ongetwijfeld wijze woorden en besloten om de dag nadien reeds op pad te gaan. Doch zij beseften dat de avond reeds vallende was en dat zij dringend een plaats voor de nacht dienden te veroveren. Zij vonden een eenvoudige slaapplek, ontdaan van alle luxe, bij een ietwat onbetrouwbare herbergier uit het barbaarse Noorden.

Zouden onze helden de nacht overleven?